Dromen, delen, doen

Het was een geweldig idee, een topconcept. En het leukste was, ik had het helemaal zelf bedacht. Voor het eerst sinds lange tijd voelde ik de creativiteit weer stromen. Dat alleen al was hemels. Bovendien zag ik, toen het op papier stond: dit idee moet de wereld in, het gaat ergens over. Hier geloof ik in! Ik was niet de enige, want toen ik subsidie aanvroeg om dit verhaal- en participatietraject te gaan uitvoeren, werd die zomaar toegekend.

Maken is magisch.

(En afmattend, maar daarover later meer.)

Vol vertrouwen ging ik gesubsidieerd aan de slag. In niet meer dan een middag schreef ik een verhaal over een oud gebouw, slecht weer, een sacherijnige postbode en een lege melkfles. De woorden kwamen zonder al te veel moeite, en vielen hopsa op hun plek. Precies daar waar ze moesten staan. Eindelijk was ik ook iemand bij wie dingen vanzelf gingen.

Vrolijk verdergaand op deze goddelijke weg zonder hobbels deelde ik het verhaal aan de keukentafel. Vriendlief reageerde niet zo uitbundig als ik me had voorgesteld, maar – realiseerde ik me – je moet zo’n lat ook niet op innig meelevende-vrouwenhoogte leggen. Dat is niet reëel. Hij vond het een geinig verhaal, niets meer aan doen. Ik wilde ook graag weten wat mijn neefje ervan vond, het verhaal was namelijk bedoeld voor kinderen van 8 tot 108 jaar. Neefje las het kritisch en vond het superleuk. Wel wat lang. Point taken.

De volgende stap was mijn werk tonen aan De Buitenwereld. Eerst de collega’s met wie ik op dat moment samenwerkte aan het hoofdproject, een expositie waar mijn verhaal- en participatieproject deel van uitmaakte.  Omdat ik het altijd fijn vind om van andere makers opbouwende kritiek te krijgen, vroeg ik daar expliciet naar. Er kwam welgeteld één opmerking terug. Opnieuw niet helemaal de gretigheid waar ik op hoopte, maar hé een gegeven paard en iedereen was druk met zijn eigen ding, dat begreep ik ook. Als dit het dan was, dan was dit het en moest ik er maar gewoon de hort mee op.

Ik maakte een presentatie waarin ik mijn idee uit de doeken deed en het verhaal kort samenvatte. Dat verhaal zou de basis vormen voor een aantal activiteiten die ik aan de man, vrouw en kind wilde brengen en waar ik zelf enorm veel gesubsidieerde zin in had. Mijn droom was dat de hele stad zich aangesproken zou voelen door de postbode in de kerktoren, en mee zou gaan doen.

Daarna stuurde ik een brutale mail aan een paar mij onbekende mensen die me wellicht verder konden helpen. Een eerste onlinegesprek c.q. presentatie volgde, met een enthousiaste dame. Check! Het leverde me nieuwe ideeën op en een ingang om met mijn idee veel scholen te bereiken. Dit ging top. Op naar gesprek 2. Vol verwachting erin, om met weinig respons whatsoever de digitale zaal weer te verlaten. Dat kon dus ook. Gesprek 3, met een volop meedenkend creatief mens, gaf weer vertrouwen. Het lag niet aan mij. Ik was goed bezig. Hengeltjes waren uitgegooid, lijntjes uitgezet, ideetjes uitgewisseld. En door. Ik schreef een scenario’tje, regelde een acteur en een cameraman, en nam samen met hen twee geweldige filmpjes op waarin postbode Pieter tot leven kwam. De filmpjes kregen een plek in de expositie. Een paar weken later was de opening gepland, met bobo’s en bubbels en al.

En toen was daar lockdown nummer drie. Net toen we dachten dat het de goede kant op ging, deed omikron zijn intrede en werden musea, theaters en andere essentiële zaken voor de tigste keer gesloten. De vliegende start van mijn project werd in de kiem gesmoord. Pff, grr, tja. Niets aan te doen, dan maar even uitrusten van het harde werken. Ik deed nog een poging tot een online activiteit, maar daar was iedereen inmiddels ook wel klaar mee. Er meldden zich drie mensen aan, waarvan er een kwam opdagen. 

Tegen de tijd dat de boel weer open mocht, had ik stoffer en blik nodig om mijn idee, mijn verhaal en mijzelf weer bij elkaar te vegen. De hengeltjes, lijntjes en ideetjes waren naar de bodem van de sloot gezonken en de hersenmist die over mijzelf was neergedaald hielp ook niet mee. Hup! affirmeerde ik mezelf toe. En verstandige zinnen als: die dingen gebeuren, gewoon weer verder. Maar de fut was eruit. Mijn droom was verlept.

En toen, geheel onverwacht, werd ik tot de orde geroepen.

Tijdens een online bespreking over het hoofdproject kwam de voortgang van mijn topconcept ter sprake. Daar kreeg ik wat ik verdiende: teleurstelling, frustratie en een paar slechte suggesties om de boel vlot te trekken op de koop toe. Geschrokken probeerde ik mijn kant van het verhaal te vertellen. Dat lukte dankzij de knoop in mijn maag niet bijster goed. 

Het was een superleuk idee, een topconcept. Ik had het helemaal zelf bedacht. En nu had ik het helemaal zelf gesubsidieerd verpest. Ze had gelijk, die vrouw. Wat ik zelf al weken dacht, zei zij nu hardop. In vreselijk slecht gekozen bewoordingen, dat wel. Ik was een soort van uit het veld geslagen boos. Maar daartussendoor schemerde het besef dat dit precies was wat ik nodig had. Ik liet mij toch zeker niet uit het veld slaan door wat tegenslag? Oké, het zat niet mee, maar hee, het was toch een geweldig idee? Ik geloofde er toch in? Ik raapte mezelf bij elkaar, deze keer echt, en ging aan de slag. Een plan moest er komen. Dit en dit en dit ging ik doen. Dan en dan en dan. Zus en zus en zo.

Aldus geschiedde. Dat wil zeggen, ik kroop achter mijn computer, keek naar mijn plan, ging koffiezetten, weer naar mijn plan kijken, even de was aanzetten, kijken of mijn plan er nog was. Het was er nog.

Het allermoeilijkste is beginnen. Alsof ze je helemaal goed in elkaar hebben gezet in de fabriek, uitgebreid hebben getest, zorgvuldig in de lanceerbasis hebben geïnstalleerd, maar de knop niet kunnen vinden om je ook daadwerkelijk de ruimte in te sturen.

Uiteindelijk lukte het. Mijn rechterhand activeerde de cursor, opende mijn Insta-account, drukte op het plusje, laadde een foto op, schreef samen met mijn linkerhand een stukje, verwijderde de foto, laadde een nieuwe foto op, herschreef samen met mijn linkerhand het stukje, en klikte op ‘delen’. De kop was eraf en toen kon ik verder. Met dit en dat en zus en zo. Hortend, stotend, en soms soepel als bij iemand bij wie dingen vanzelf gaan.

Maken is magisch.

Afmaken is een ander verhaal.

Soms lig ik ’s nachts wakker. Dan zie ik weer het gezicht van de vrouw die me ruw tot de orde riep en twijfel ik of ik goed bezig ben. En concludeer ik dat er maar één ding op zit: gewoon doorgaan. Mijn droom achterna.