De schone schrijfster en de 40 schrijfstruggles

𝙾𝙼𝙢. πš‰πšŽ 𝚠𝚊𝚜 πš—πš˜πš πš–πšŠπšŠπš› πš—πšŠπšžπš πšŽπš•πš’πš“πš”πšœ πš‹πšŽπšπš˜πš—πš—πšŽπš— 𝚘𝚏 π™Ήπš˜πš‘πšŠπš— πš‹πšŽπšπš˜πš— πš£πš’πšŒπš‘ πšŽπš› πšŠπš•πš πšŽπšŽπš› πš–πšŽπšŽ 𝚝𝚎 πš‹πšŽπš–πš˜πšŽπš’πšŽπš—. π™Ήπš˜πš‘πšŠπš— πšπš’πšŽ πš—πšŽπš›πšπšŽπš—πšœ πšŸπšŽπš›πšœπšπšŠπš—πš πšŸπšŠπš— πš‘πšŠπš πš–πšŠπšŠπš› πš πšŽπš• πš˜πšŸπšŽπš›πšŠπš• πš˜πšŸπšŽπš› πš πš’πš•πšπšŽ πš–πšŽπšŽπš™πš›πšŠπšπšŽπš—. π™Ίπš˜πš— 𝚣𝚎 πšπšŠπš— πš—πš’πšŽπš 𝟷 πš£πš’πš— πš˜πš™ πš™πšŠπš™πš’πšŽπš› πš£πšŽπšπšπšŽπš— πš£πš˜πš—πšπšŽπš› πš£πš’πš“πš— πšπšŽπš‹πš•πšŠπš‹πš•πšŠ πš˜πš™ 𝚍𝚎 πšŠπšŒπš‘πšπšŽπš›πšπš›πš˜πš—πš?

Nee, dat was een opening van likmevestje.

Maar wat dan wel. Waarmee begon dit verhaal?

Serieus. Waarmee begon dit verhaal eigenlijk? Hoe ver moest ze terug om erachter te komen waar het was misgegaan? Als kind had ze zorgeloos schriften vol gepend. In haar tienertijd β€œpubliceerde” ze eigenhandig hele tijdschriften, vol vertrouwen dat iedereen erop zat te wachten. Trouwens, al werden ze nooit gelezen, het boeide niet. Het waren gewoon onwijs te gek gave tijdschriften punt. Voor mensen. Over dingen. Geen enkele focusΒ whatsoever,Β no nicheΒ aan de horizon. Dat kon toen nog.

En nu staarde ze al een uur naar een lege bladzijde. Voor wie schreef ze ook alweer? Laatst stond ze op het punt eindelijk eens een persona te maken van haar ideale lezer, maar toen belde de pakketbezorger aan en daarna kotste de kat over het kleed en opeens was het alweer etenstijd en moest er daarna gesport. Maar goed, het was niet dat ze geen enkel idee had wie haar publiek was. En anders kon ze het altijd Johan nog vragen.

π™Ήπš˜πš‘πšŠπš—, πš‘πšŠπšŠπš› πšπš›πš˜πš˜πšπšœπšπšŽ πš™πš›πš˜πš‹πš•πšŽπšŽπš–. π™Όπš’πšœπšœπšŒπš‘πš’πšŽπš— 𝚠𝚊𝚜 πš‘πš’πš“ πšπš˜πšŒπš‘ πš—πš˜πš πšŽπš›πšπšŽπš—πšœ 𝚐𝚘𝚎𝚍 πšŸπš˜πš˜πš›.

Dat klonk al beter.

De kop was eraf. Ze had een begin. Wel jammer dat nu toch weer alle aandacht naar Johan ging, maar zonder drama geen verhaal, had haar schrijfcoach gezegd, dus wat dat betreft zat ze goed.

En toen.

En toen ja, en toen.

Een goed begin mocht dan het halve werk zijn, ze had geen idee hoe ze nu verder moest. Misschien omdat ze zich niet kon voorstellen dat Johan ergens goed voor was.

Ze had de laatste tijd sowieso moeite om zich dingen voor te stellen. Midden in de nacht ging dat dan weer prima. Dan zag ze levendig voor zich hoe ze de volgende dag wegens opstapelend slaaptekort de dag door struikelde, snakkend naar inspiratie. En jawel, eenmaal dag was de fantasie meestal zo foetsie als foetsie zijn kan. Dan postte ze maar weer eenΒ storyΒ met een foto van de kat die ondersteboven op tafel lag. Goed verhaal.

π˜“π˜°π˜¨π˜ͺ𝘀𝘒 𝘣𝘳𝘦𝘯𝘨𝘡 𝘫𝘦 𝘷𝘒𝘯 𝘈 𝘯𝘒𝘒𝘳 π˜‰, 𝘷𝘦𝘳𝘣𝘦𝘦𝘭π˜₯π˜ͺ𝘯𝘨 𝘣𝘳𝘦𝘯𝘨𝘡 𝘫𝘦 𝘰𝘷𝘦𝘳𝘒𝘭.

Einstein en zijn brein hadden makkelijk praten. In haar eigen hoofd liep ze rondjes die naar niks leidden. Niet eens naar B of C, laat staan naar overal. Overal en nergens, ja, en dat was bij elkaar opgeteld nul.

Het was de grote vraag: waar? WÑÑr moest dit verhaal zich afspelen?

Al dagen zat ze haar hoofd te breken over de vraag waar het verhaal zich moest afspelen, toen Johan, wie anders, haar kwam β€œopbeuren”. Ze zat op een terras, bij een fluorescerende mocktail met een plastic goudvis erin (logica brengt je van A naar B, verbeelding brengt je overal) even haar zinnen te verzetten. Een onbewaakt moment staarde ze gedachteloos in de verte en ja hoor, daar was hij.

β€˜Je bent schrijver, je kunt toch wel iets verzinnen? Ik bedoel, als je dΓ‘t al niet kunt.’

Zucht.

Negeren maar weer.

Ze nam een slok terwijl de serveerster een bakje pelpinda’s voor haar neus zette.

β€˜Serieus schrijver, pelpinda’s?’

Ze nam een slok terwijl de serveerster een bakje olijven voor haar neus zette. Ondertussen bleef ze worstelen met de locatie voor haar verhaal.

β€˜Je denkt te diep na.’

Tuurlijk. Vorige week moest ze nog β€˜wat beter haar best doen’, en nu dacht ze te diep na.

Ze nam een laatste slok van haar mocktail, spuugde de goudvis voor de derde keer terug in het glas en stond op. Johan had gelijk. Ze moest beter haar best doen om niet zo diep na te denken.

Nadat ze eerst, ondanks het advies van Johan, toch nog te lang te diep had nagedacht, was ze uiteindelijk met splijtende hoofdpijn in bad gaan liggen. Ze had haar ogen gesloten in de hoop dat ze zou verdampen met het hete badwater.

Alles mocht van haar verdwijnen: het onzalige idee om als schrijver door het leven te gaan, het verlangen om ontdekt te worden, en vooral de plicht die ze zichzelf had opgelegd om elke dag 2000 woorden achter elkaar te zetten in een volgorde die nog nooit iemand had bedacht.

Ze snoof de naar lavendel geurende badolie op, en ontspande.

Toen sprak iemand een toverspreuk.

β€˜Ga naar de plek waar je niet bij kunt, maar die er wel is.’

Huh?

β€˜Je hoort het goed. De plek waar je niet bij kunt, maar die er wel is.’

Het werd steeds gekker. Waar was die plek, en als ze er zelf al niet bij kon, hoe kon ze er dan haar lezers mee naartoe nemen?

Een camping temidden van geurende paarse velden. Een haan kraaide zich schor. Onder haar gebruinde blote voeten prikte het droge gras. Ze zou zo in het koele zwembad springen en daarna bij de tent opdrogen onder het zachte badlaken. Ze zou slappe grenadinelimonade drinken. Haar moeder zou weer vloeiend Frans spreken met de buren. Haar vader zou de haringen nog wat dieper in de kurkdroge grond hameren tot ze Γ©cht krom waren, terwijl haar broertje ongeduldig wachtte met de badmintonrackets. Welke dag was het vandaag? Ah ja, zorgeloze zomerdag in gekrekel gehuld nummer zoveel.

Goh.

De plek waar je niet bij kunt, maar die er wel is, bleek als je in lavendelolie baadt (en je een beetje openstelt voor toverspreuken) zo verkeerd nog niet.

Er was hoop. In een hoek van haar geheugen had ze een setting gevonden voor haar verhaal.Β De Provence, jaren tachtig.

Bon.

Pas mal voor een proloog. Pas mal du tout.

En nu doorpakken.

Hm. Ja. Nee.

Lag Frankrijk niet wat erg voor de hand? En was het niet veel te zoet? Kon ze niet beter uitwijken naar een sloppenwijk in BraziliΓ« ofzo?

β€˜Daar ga je weer.’

Johan.

Ze mocht toch wel even stilstaan bij haar keuze?

β€˜Zo kom je nergens.’

Zou kunnen. Maar als ze nu koos voor Frankrijk, dan zat ze eraan vast.

β€˜Dus?’

Dus moest ze er wel zeker van zijn.

Ze hoorde hem zuchten. Hij hield niet van gedrentel.

β€˜Jouw probleem,’ beet ze hem toe. Ze moest bij zichzelf blijven, wie dat dan ook wezen mocht. Vertwijfeld staarde ze uit het raam, toen haar een quote te binnen schoot: β€˜Als je het niet meer weet, ga dan terug naar de bedoeling.’

De bedoeling.

Right.

Wat was in vredesnaam de bedoeling?

Wat te doen als je niet weet wat de bedoeling is?

Ze verkende haar opties.

Graven.
Goegelen.
Gokken.
Wachten.

β€˜Tot je een ons weegt zeker.’

Daar was hij weer, Johan de grote bemoeial. Ze kwam niet van hem los. Al jaren niet, nu niet, wie weet nooit niet. Terwijl dat waarschijnlijk wel de bedoeling was.

…

Verrek.

Verrek!

De bedoeling van dit verhaal, deze schrijfheisa, stond recht voor haar neus. Provence, Brazilië, ze kon verzinnen wat ze wilde, zolang ze Johan toestond zich vanaf zijn troon te mengen in haar scheppen, kwam ze niet voorbij het geploeter. Dan bleef ze een wannabe, een kunstenaar gevangen tussen beklemmende aanhalingstekens. Johan op zijn plek zetten, dÑÑr ging het om. Het was hoog tijd dat hij van de bühne verdween en zich backstage ging ophouden. De plek die er wel is, maar waar je niet bij kunt, zogezegd.

Natuurlijk was Johan het niet met haar eens. Hoezo moest hij een toontje lager zingen? En de β€˜plek die er wel is, maar waar je niet bij kunt’ … really? Waar had ze dat opgepikt?

Zo ging het nog even door. Zijn commentaar had haar gemakkelijk weer kunnen doen krimpen tot maatje mier, maar nee. Er was iets in haar opgestaan.

De volgende dag zat ze in alle vroegte aan haar schrijftafel. Rechtop.

π™Ήπš˜πš‘πšŠπš—, πš‘πšŠπšŠπš› πšπš›πš˜πš˜πšπšœπšπšŽ πš™πš›πš˜πš‹πš•πšŽπšŽπš–. π™Όπš’πšœπšœπšŒπš‘πš’πšŽπš— 𝚠𝚊𝚜 πš‘πš’πš“ πšπš˜πšŒπš‘ πš—πš˜πš πšŽπš›πšπšŽπš—πšœ 𝚐𝚘𝚎𝚍 πšŸπš˜πš˜πš›.
π™΄πš› 𝚠𝚊𝚜 πš–πšŠπšŠπš› Γ©Γ©πš— πš–πšŠπš—πš’πšŽπš› πš˜πš– πšπšŠπšŠπš›πšŠπšŒπš‘πšπšŽπš› 𝚝𝚎 πš”πš˜πš–πšŽπš—. π™΄πš— Γ©Γ©πš— πš™πš•πšŽπš”. πš‰πšŽ πš‘πšŠπšŠπš•πšπšŽ πš‘πšŠπšŠπš› πš”πš˜πšπšπšŽπš› πšπšŽπšŸπš˜πš˜πš›πšœπšŒπš‘πš’πš“πš—, πš™πš›πš˜πš™πšπšŽ πš‘πšŽπš– πšŸπš˜πš• πš–πšŽπš πš£πš˜πš–πšŽπš›πš”πš•πšŽπš›πšŽπš—, πšŽπšŽπš— πš πšŠπš›πš–πšŽ πšπš›πšžπš’, πšŽπšŽπš— πš‹πš’πš”πš’πš—πš’ πšŽπš— πšŽπšŽπš— πš‹πšŠπšπš•πšŠπš”πšŽπš—. πšƒπš˜πšŽπš— πšπš›πš˜πš” 𝚣𝚎 πš‘πšŽπš πš•πšžπš’πš” πš—πšŠπšŠπš› 𝚍𝚎 πš£πš˜πš•πšπšŽπš› πš˜πš™πšŽπš—, πš‹πšŽπšœπšπšŽπšŽπš πšπš˜πš˜πš› πš—πšŽπšŽπš›πšπš πšŠπš›πš›πšŽπš•πšŽπš—πš 𝚜𝚝𝚘𝚏 𝚍𝚎 πš”πš›πšŠπš”πšŽπš—πšπšŽ πšŸπš•πš’πšŽπš›πš’πš—πšπšπš›πšŠπš™, πš”πš—πš’πš™πšπšŽ πš‘πšŽπš πš™πšŽπšŽπš›πšπš“πšŽ πšŠπšŠπš— πšŽπš— πš‹πšŠπšŠπš—πšπšŽ πš£πš’πšŒπš‘ πš’πš—πšŽπšŽπš—πšπšŽπšπš˜πš”πšŽπš— πšŽπšŽπš— 𝚠𝚎𝚐 πšπš˜πš˜πš› 𝚍𝚎 πš£πš˜πš˜πš’. π™·πšŽπš πšπšžπšžπš›πšπšŽ πšŽπšŸπšŽπš—, πš–πšŠπšŠπš› πšπš˜πšŽπš— πš‘πšŠπš 𝚣𝚎 𝚣𝚎 πšπšŽπšŸπš˜πš—πšπšŽπš—: 𝚍𝚎 πš‹πšŠπšπš–πš’πš—πšπš˜πš—πš›πšŠπšŒπš”πšŽπšπšœ, πšŽπš— πšŽπšŽπš— πš–πšžπš›πš  πšπšŽπš–πšŽπš™πšπšŽ πšœπš‘πšžπšπšπš•πšŽ. πšƒπšŽπš›πšžπš πš‹πšŽπš—πšŽπšπšŽπš— πš‹πš˜πšŽπš”πšπšŽ 𝚣𝚎 πšŽπšŽπš— πšπš›πšŽπš’πš—πšπš’πšŒπš”πšŽπš πš—πšŠπšŠπš› π™°πšŸπš’πšπš—πš˜πš—. πš…πšŠπš—πšπšŠπšŠπš›πšžπš’πš 𝚣𝚘𝚞 𝚣𝚎 πš–πšŽπš πšŽπšŽπš— πš‘πšžπšžπš›πšŠπšžπšπš˜ πšŸπšŽπš›πšπšŽπš› πš›πšŽπš’πš£πšŽπš—. π™΄πš›πšπšŽπš—πšœ πš’πš— 𝚍𝚎 πšŸπšŽπš›πšπšŽ πš‘πš˜πš˜πš›πšπšŽ 𝚣𝚎 π™Ήπš˜πš‘πšŠπš— πš’πšŽπšπšœ πšŽπš–πš–πšŽπš›πšŽπš— πš˜πšŸπšŽπš› πš’πš–πš™πšžπš•πšœπš’πšŽπš πšŽπš— πšπšžπšžπš›, πš πšŠπšŠπš›πš˜πš™ 𝚣𝚎 πš˜πš˜πš” πš–πšŽπšπšŽπšŽπš— πšŽπšŽπš— πš˜πšŸπšŽπš›πš—πšŠπšŒπš‘πšπš’πš—πš πš’πš— πšŽπšŽπš— πšŸπš’πš“πšπšœπšπšŽπš›πš›πšŽπš—πš‘πš˜πšπšŽπš• πš‹πš˜πšŽπš”πšπšŽ.

π™½πš’πšŽπšπšœ πš”πš˜πš— πš‘πšŠπšŠπš› πš—πš˜πš πš πšŽπšŽπš›πš‘πš˜πšžπšπšŽπš— πšπšŽπš›πšžπš 𝚝𝚎 πš”πšŽπš›πšŽπš— πš—πšŠπšŠπš› πš‘πšŠπšŠπš› πšπšŠπšŸπš˜πš›πš’πšŽπšπšŽ πš™πš•πšŽπš” πš˜πš™ πšŠπšŠπš›πšπšŽ. π™³πšŽ πš™πš•πšŽπš” πš πšŠπšŠπš›πšŸπšŠπš— 𝚣𝚎 πšŠπš•πšπš’πš“πš πšŸπšŠπš— 𝚠𝚊𝚜 πš‹πš•πš’πš“πšŸπšŽπš— πš‘πš˜πšžπšπšŽπš—, πš–πšŠπšŠπš› πš πšŠπšŠπš› 𝚣𝚎 πšπšŠπš—πš”πš£πš’πš“ π™Ήπš˜πš‘πšŠπš— πš—πš’πšŽπš πš–πšŽπšŽπš› πš‹πš’πš“ πš”πš˜πš—. πš‰πšŽ 𝚠𝚊𝚜 πš•πšŠπš—πšπš£πšŠπšŠπš–πšŠπšŠπš— πšπšŠπšŠπš— πšπšŽπš•πš˜πšŸπšŽπš— πš’πš— πš£πš’πš“πš— πš™πš›πšŠπšŠπšπš“πšŽπšœ. πšƒπšŽ 𝚣𝚘𝚎𝚝, 𝚝𝚎 πšŸπšŽπš›, 𝚝𝚎 πš‘πšŽπšŽπš, 𝚝𝚎 πšπš›πš˜πš˜πš. π™΄πš— πšŠπš•πšœ 𝚣𝚎 πšπšŠπš— πš’πšŽπšπšœ πšŠπš—πšπšŽπš›πšœ πš”πš˜πš˜πšœ, 𝚠𝚊𝚜 πš‘πšŽπš πš˜πš˜πš” πš—πš’πšŽπš 𝚐𝚘𝚎𝚍. π™·πšŽπš 𝚠𝚊𝚜 πšπšŽπš πš˜πš˜πš— πš—πš˜πš˜πš’πš 𝚐𝚘𝚎𝚍.

Zo.

Half 8, en nu al 186 woorden in een volgorde die nog nooit iemand had bedacht.

Er was geen houden meer aan. De dagen vulden zich zonder moeite met woorden, alsof er een sluis was opengezet waarachter ze met z’n allen hadden liggen wachten.

Vandaag was ze weer vroeg begonnen. Ze vergat te eten, te drinken en de kat van brokken te voorzien. Pas toen die op haar toetsenbord sprong en luidkeels in haar gezicht begon te miauwen, landde ze terug op aarde. Ze typte onder zijn staart door nog een zin en een punt en wilde beginnen aan een nieuwe alinea, maar de magie was verbroken en de kat het zat. Hij rende voor haar uit naar de keuken, kwam druk pratend weer terug en maande haar tot opschieten.

Dus zo kan het ook, dacht ze, kauwend op een slappe komkommer. Gewoon beginnen en dan doorgaan en daarna volhouden en het dan afmaken. Ze had Johan niet meer gehoord, waarschijnlijk lag hij op de bodem van de rivier te spartelen, niet in staat om onder de neerwaartse druk van haar feestelijke flow uit te komen. Nu was het zaak de stroom op gang te houden.

Die avond ging ze vroeg naar bed, om te lezen. Het bleef bij mijmeren over wat er op de kaft van haar boek moest komen te staan, welke foto op de achterflap, en dat ze dan nog wel naar de kapper moest.

Benieuwd hoe het verder gaat? Volg me op LinkedIn. Daar post ik met regelmaat een nieuwe aflevering.